“Wat moeten wij, psychologen, van sommigen geneesheren’s gedachten over ons beroep denken” Reactie op Dr Joset’s interview
Beste
collega's,
Op 20/6/2002 stond
in LA
LIBRE BELGIQUE (pagina19 - Chronique sur le Zinc) volgend
interview te
lezen met dr. Jean-Pierre JOSET, ondervoorzitter van de Nationale
Raad van
de Orde der Geneesheren.
Begrijpt u, als arts,
waarom
de psychologen zich druk maken over het wetsontwerp dat minister
van
Volksgezondheid Magda Aelvoet heeft ingediend?
Het is niet dat ik de
geneeskunde ten alle prijze wil verdedigen, maar volgens mij
waren de
toegang tot en de uitoefening van het beroep van psycholoog toch
dringend aan reglementering toe. Ik heb er geen enkel probleem
mee dat
overal psychologen en seksuologen actief zijn, maar wanneer ik
zie welke
schade sommigen onder hen kunnen aanrichten door hun eigen
problemen op
hun cliënten te projecteren, vind ik toch dat het hoog tijd werd
om in
te grijpen. Wat de meeste psychologen eigenlijk willen, is
dokter
spelen, een cliënteel opbouwen en op die manier deel uitmaken
van het
hele systeem van volksgezondheid. En in het licht hiervan kan ik
erin
komen dat ze zich gefrustreerd voelen wanneer zij hun zin niet
krijgen.
Is de onderliggende
doelstelling van dit wetsontwerp niet de psychologen afhankelijk
te
maken van de geneesheren?
Ik hou niet zo van die
begrippen "afhankelijkheid" of "gezag", want die zijn evengoed
terug te
vinden bij de geneesheren, met name tussen specialisten en
huisartsen... Daarom spreek ik over de verhouding
geneesheren-psychologen liever in termen van "samenwerking" of
"complementariteit". Dit neemt niet weg dat een medische
diagnose een
complexe aangelegenheid is en dat hierbij een logische volgorde
moet
worden gerespecteerd. Zo moet men er zich eerst van vergewissen
dat er
geen sprake is van een duidelijke organische pathologie alvorens
aan
therapie te denken en de patiënt door te verwijzen naar een
psycholoog.
Bovendien kan men er niet omheen dat zowel psychiaters als
ervaren
geneesheren ontegensprekelijk een superioriteit bezitten ten
opzichte
van psychologen. Het volstaat trouwens de duur van hun opleiding
te
vergelijken om het hiermee eens te zijn.
Zou het dan kunnen
dat
geneesheren een zeker wantrouwen koesteren tegenover
psychologen?
Volgens mij is het niet
zo dat
wij geen vertrouwen hebben in psychologen, maar wij zitten
duidelijk met
vragen. Hoe valt die grote toevloed van studenten in de
psychologiefaculteiten te verklaren? Komt dit omdat het lichtere
studies
zijn? Omdat ze in de mode zijn? Of omdat men denkt dat daarin
veel geld
te verdienen valt? … Ik stel me de vraag. (P.A.)
Deze tekst liet de
psychologen niet onverschillig. Niet te verwonderen ook. Van alle
kanten
kwamen antwoorden en reacties van verontwaardiging, ergernis,
opstandigheid. Maar stijgen die eigenlijk wel uit boven deze
weinig
genuanceerde, om niet te zeggen beledigende uitlatingen?
Als fenomenoloog heb
ik de
tijd genomen om ze in me op te nemen, ja zelfs om me erover te
bezinnen
alvorens te reageren.
Drie gerichte
vragen, die
vlijmscherpe, opruiende antwoorden uitlokten vanuit een uiterst
aanmatigend standpunt, beschadigen niet alleen ons beroep maar ook
alle
geneesheren als vakgroep.
Geen rook zonder
vuur. De
achtergrond van deze, op zijn zachtst gezegd ongelukkige
antwoorden, moet
ons misschien doen nadenken over onze eigen achtergrond, onze
identiteit,
de essentie van ons vak. Wie kan zich vandaag nog dergelijke
uitlatingen,
waarin geen zweem van kritische geest of van doorzicht te
bespeuren is,
veroorloven zonder vrees voor represailles, ten opzichte van een
beroep
dat onophoudelijk zijn sporen verdient? Hoe kunnen wij afstand
nemen van
die "zogenaamde" wetenschappelijke benadering, die "oordeelt,
beslist,
klasseert en sanctioneert" zonder ook maar enige – of in elk geval
zeer
weinig – belangstelling aan de dag te leggen voor de essentie: het
Wezen
zelf van de therapeut-klinisch psycholoog, zijn eigenheid en zijn
opleiding, die – met alle respect – lang en zwaar
is.
De klinische
psychologie
heeft een breed werkterrein, zo breed dat zij gemakkelijk en vaak
in dat
van de geneeskunde binnendringt. Die vervlechting van bevoegdheden
waarbinnen geneesheren en klinisch psychologen elkaar ontmoeten,
vormt een
pijnpunt, een gevoelige plaats waar zich een strijd afspeelt die
er vaak
een is van David tegen Goliath. Vaak, maar niet altijd. Want er
zijn ook
heel wat jonge geneesheren die echte samenwerking op prijs stellen
en
zelfs als onmisbaar beschouwen.
Deze samenwerking is
des te
vruchtbaarder omdat er domeinen zijn waarin de klinisch
psycholoog, die
meer gespecialiseerd is, zich onderscheidt, indien niet van de
geneesheer,
dan toch van de geneeskunde. Wij hebben het hier over het heel
specifieke
domein van de « Yuch ».
Hoe sterk de opkomst van de neurologie en psychofysiologie ook is
en in de
toekomst zal zijn, de mens zal nooit kunnen worden herleid tot een
louter
chemisch mechanisme en een genoom. Genetica en biochemie zullen
nooit meer
kunnen dan de potentiële mogelijkheden aan het licht brengen die
de mens
zelf moet waarmaken, mogelijk maken naar de maatstaf van zijn
verbeelding,
zijn kunnen-zijn. Want de mens is niet alleen te omschrijven als
levend
wezen, maar ook als een bestaand.
Omdat ik me van mijn
beperkingen bewust ben, laat ik met genoegen aan de geneeskunde en
aan de
geneesheren de taak over om in het "zich slecht voelen" elke
organische
etiopathogenese op te sporen, uit te diepen. Ik vraag mijn
patiënten bijna
systematisch of zij worden gevolgd door een arts, of zij kunnen
terugvallen op een meer medisch luisterend
oor.
Mijn therapeutische
aanpak
gaat niet ten koste van het geneeskundige terrein, maar herbront
het,
voedt het met een vraagstelling en een aanwezigheid, een
bekommernis die
onze confraters geneesheren eraan herinnert, dat wij niet met een
voorwerp
te maken hebben, maar dat wij in contact treden met een menselijk
wezen
dat, ongeacht zijn zwakte of gebrek, een ontmoeting verdient en
verwacht.
Beseffen wij inmiddels niet dat de strijd om het leven nooit een
opgeven
of een vergeten van het bestaan rechtvaardigt?
Staat u me toe dit
andere
standpunt met u te delen door u mijn leermeester voor te stellen:
prof.
Maldiney. Deze professor emeritus in fenomenologie, antropologie
en
esthetica in Lyon heeft zijn leven lang de mens bevraagd om zijn
essentie
te vatten. Hij heeft het bestaan bevraagd van de mens die
opgesloten zit
in een psychiatrische inrichting. Zijn zoektocht naar het Wezen
bracht hem
tot de evenementiële opening van Kunst, van het opus. Door zijn
ervaring
als filosoof te verweven met die van zijn vrienden psychiaters –
prof.
Schotte, dr. Kuhn, ... – , levert hij ons krachtige, authentieke
lectuur
die ons ertoe aanzet onszelf weer in vraag te stellen ofwel … het
lezen
ervan op te geven.
De conferentie die
ik u
voorstel, is er net een waarin hij kunst en therapie met elkaar
verweeft.
- In
eerste instantie blaast zijn persoonlijke benadering van kunst en
therapie
de betekenis van die woorden nieuw leven in, woorden die door
misbruik,
foutief en oneigenlijk gebruik, vulgarisering verworden zijn tot
tekenen
zonder betekenis, zoals lege grafmonumenten.
- In
een tweede fase legt hij de grondslagen van de «kunst-therapie» en
wijst
hij erop dat « kunst-therapie eist dat kunst, zieke en
therapeut worden
teruggegeven aan het bestaan.»
Ik dank hierbij van
harte
Ief Nicasi, heel binnenkort zelf psycholoog, voor zijn Nederlandse
vertaling.
Dit is dus mijn
antwoord op
de uitlatingen van dr. Joset, die me niet kwetsen in de mate dat
ik niet
de indruk had dat ze op mij sloegen of op ons beroep. Zij brengen
hoogstens aan het licht hoe beperkt zijn eigen voorstelling is van
de
klinische psychologie.
Zelf ben ik me als
klinisch
psycholoog in de loop der jaren bewust geworden van mijn
beperkingen, van
de gevaren van ons beroep, maar ook van de eigenheid ervan en de
belangrijke rol die het speelt in het domein van de geestelijke
gezondheid. Stellen de grondslagen van de psychotherapie immers
niet de
vraag naar de essentie zelf van de mens? Is de klinisch psycholoog
niet de
eerste om terug voeling te zoeken met de grondbetekenis van de "yuch"
en de "logoV".
Al meer dan twintig
jaar
lang vergezelt prof. Maldiney mij op deze weg naar het begrijpen,
naar het
toetsen van de kennis, naar de grondslag van de psychotherapie,
naar het
koesteren van het bestaan. Bestaan, zegt hij, «is zich buiten
zichzelf
stellen en vanuit… van het onbepaalde wezen. Het bestaan aanvaardt
het
wezen, waarvan de uitkomst in dat bestaan afhangt van zijn begin;
en net
dit begin bepaalt zijn verhouding tot het wezen, zonder
voorafgaande
toewijzing. Zijn verhouding tot het wezen is, boven elke mogelijke
vorm
van passiviteit, transpassibiliteit.» (eigen vertaling)
Omdat ik geen enkele
andere
lezing ontving, ben ik zo vrij geweest hem hulde te brengen door u
zijn
tekst voor te stellen: "Le sens de l'art-thérapie". Ik hoop dat de
lectuur
ervan voor u nieuwe horizonten opent.
Dr. Ado Huygens, Doctor of psychology & clinical phenomenology President of the Centre and Belgian School of Daseinsanalyse Vice-President of the International Federation of Daseinsanalyse
|